VERSCHENEN IN ARNHEMS HISTORISCH TIJDSCHRIFT, MAART 2022 | Chayah Godschalk-Visser
Het Zilveren Spijker in Arnhem diende als een buitenverblijf van hertog Karel van Gelre (1467-1538), voordat het in de zestiende eeuw in handen van de magistraat kwam. Bekend was dat het Zilveren Spijker buiten de stadsmuren van Arnhem in het huidige Park Sonsbeek stond, maar niet waar het precies heeft gestaan. Dit archiefonderzoek onthult een mogelijke locatie van het Zilveren Spijker. Ook zal ik de achtereenvolgende eigenaren van het Zilveren Spijker bekendmaken.
Rond Arnhem heeft een handjevol spijkers gestaan. Bijvoorbeeld het Gelderse Spijker (1617), het Hertogspijker of Dullertspijker (1572), Spijker Hulkenstein (1533), het Gulden Spijker (1431) en het Zilveren Spijker.1 ‘Spijker’ of ‘spieker’ komt van het Latijnse woord spica, dat voorraadschuur betekent.2 Oorspronkelijk waren het voorraadschuren bij landerijen, maar na verloop van tijd kregen de spijkers een nieuwe functie, ze werden gebruikt als woonhuis voor de elite. Volgens Kremer zijn spijkers ‘steenen, slotachtige gebouwen, omgeven door een gracht’.3
Contemporaine bronnen noemen het Zilveren Spijker vaak in één adem met het Gulden Spijker, dat door hertog Arnoud van Egmond (1410-1473) in 1431 op het eiland van de Grote Vijver in het huidige Park Sonsbeek werd gebouwd. Zijn kleinzoon hertog Karel van Gelre verbouwde het Gulden Spijker in 1524 tot een heus jachtslot, waar hij onder andere zijn Gelderse zaken afhandelde. Het Zilveren Spijker deed dienst als buitenverblijf van hertog Karel en werd ook wel het Kleine Spijker genoemd.1
De eerste vermelding van het Zilveren Spijker die tot nu toe is gevonden, stamt uit 1541. Na de dood van hertog Karel werden ‘de Gulden en Silveren Spickeren buiten Arnhem gelegen’ namelijk overgedragen aan Steven van Ruytenborch.4 Steven van Ruytenborch was schepen, raad en burgemeester van Arnhem en drost van Anholt. Bij zijn dood in 1544 ging het Zilveren Spijker over op zijn weduwe Agnes van Leeuwenbergh. Maar toen keizer Karel V in 1543 het voormalige gebied Gelre van hertog Karel innam, legde hij beslag op diens bezittingen. Ook Agnes van Leeuwenbergh werd gesommeerd om het Gulden en Zilveren Spijker over te dragen, maar zij weigerde. Daarop spande de momboir (beheerder van nalatenschappen) van Karel V in 1547 een rechtszaak tegen haar aan. Op 27 februari moest ze voor het Hof van Gelre en Zutphen verschijnen om haar recht op het Gulden en Zilveren Spijker te bewijzen.5 In 1553 was de zaak nog niet uitgespeeld, want Agnes van Leeuwenbergh ontving van de momboir een ‘aanmatiging van de huizen Gulden en Zilveren Spyker te Arnhem’.6 Ze bleef om haar vermogen vechten tot aan haar dood in 1562. Omdat het huwelijk met Van Ruytenborch kinderloos was gebleven, schreef ze in haar testament van 11 augustus 1562 de rechten van het Gulden en Zilveren Spijker toe aan de kinderen van haar schoonzus Judith van Ruytenborch.7 Judith van Ruytenborch was getrouwd met Gielis (Jelis Jacobs) Pieck van Enspijck, raadsheer van het hof van Gelre, die als momboir van zijn kinderen het beheer kreeg over het Zilveren Spijker.
Maar Agnes van Leeuwenbergh deed nog iets anders moois. In haar testament bestemde zij de gehele opbrengst van haar overige nalatenschap
‘tot alimentatie, nootdruft ende onderhout van armen mensschen, mans ende vrouwenpersoenen, die gheen onderhout en hebben, sieck, cranck, ongevallich, bedtvast ende oick van peste bevanghen wesende, die sonder hulp van aelmissen nyet en souden connen geleven’.7
Zo werd zij de stichteres van het pesthuis Leeuwenbergh in Utrecht, dat later Gasthuis Leeuwenbergh werd, en onder die naam nog steeds bestaat.
Uit een koopakte uit 1564 blijkt dat Jelis Pieck het Zilveren Spijker als momboir van zijn kinderen na de dood van zijn vrouw Judith van Ruytenborch verkocht aan Frederick Boetzell, zoon van hertog Karels barbier. In die akte wordt de Sylveren spicker met de omgaande “ryvier” genoemd.8
De ‘omgaande ryvier’ is een eerste aanwijzing. Het gegeven dat het Zilveren Spijker omgeven was door water is namelijk een belangrijk aanknopingspunt. Maar er is meer. In een rechtszaak uit 1564-65 om de grond rondom het Zilveren Spijker waarin de nieuwe eigenaar Frederick Boetzell verwikkeld was, getuigde een zuster van het Sint Agnietenklooster dat een stuk weide bij ‘des kloosters watermolen’ (St. Agnieten- of Begijnenmolen) door hertog Karel is uitgegraven voor de bouw van het Zilveren Spijker, ‘naar uitwijzing der older becken’ (wat mogelijk betekent dat de originele Sint Jansbeek hiervoor verlegd is) en dat het Zilveren Spijker sindsdien op een poel stond.9
Een andere getuige in dezelfde rechtszaak verklaarde dat hertog Karel langs de Begijnenmolen over de Sint-Jansbeek ging om bij het Zilveren Spijker te komen. Hierbij had hij de keuze tussen rijden, gaan of varen:
Tuigt Hanss Velten met recht gebaad ter instantie van Frederick Boetzell dat hij hertog Kaerll zal. gediend heeft en dat, wanneer zijn vorstelijke Genade naar de “sylveren spycker” rijden, varen of gaan wilde, zijn vorstelijke Genade dan placht te rijden, varen of gaan [van der] plaatse langs de begijnen watermolen over de Beke naar de “sylveren spycker” van zijn vorstelijke Genade watermolen, nu Lodewych Bruynck toebehorende.10
Uit deze bronnen wordt duidelijk dat het Zilveren Spijker in een poel bij de St. Agnietenmolen of Begijnenmolen heeft gestaan. Maar waar lag deze poel precies? In de leenboeken van Gelre en Zutphen is onderaan pagina 19 een stukje tekst uit 1570 bijgevoegd.
Dit stukje tekst geeft een nauwkeuriger locatie aan van het Zilveren Spijker: ‘Frederick van Boetzeell in Margriet, zijn wijf, dragen aan Willem van Poelwyc op Silveren Spycker mitter Singel en zijn toebehoor gelegen op St. Jansbeke tusschen die molens van St. Agnieten en Bruijninx.’11 In zijn Kroniek van Arnhem uit 1790 citeert Gerard van Hasselt een andere bron die dit gegeven bevestigt:
1570. Op den 17 Decemb. verkogten Frederick van Boetzeell ind Margriet, uxor, aen Wilhem van Poelwijck den Sijlveren Spijcker mitten Cijngell (singel) ind sijne toebehoer, gelegen op sunct (sint) Jans-beeck tusschen die Begijnen van St. Agnieten ind Loedewich Bruynincks Molens, gelick die eheluijden vurg. denselven Spijcker hierbevorens van Jelis Pyeck gekofft ind bisher int gebruick gehad hadden.12
De gevonden bronnen onthullen dat het Zilveren Spijker in het water van een ‘singel’, een ‘omgaande ryvier’ of ‘poel’ stond, en dat dit water tussen de Begijnenmolen en de Bruijnincksmolen in lag. De St. Agnietenmolen (of de Begijnenmolen) stond indertijd op de huidige plaats van het Watermuseum en de Bruijnincksmolen (ook bekend als Bruijnincks-Sonsbeeck korenmeule of Sonsbekermolen) stond ongeveer op de plek van de Zwanenbrug.13 Een kaart van Sonsbeek door Jacob van Deventer uit 1550/60 toont inderdaad op deze plaats een slotachtig gebouw, omgeven door water.
Kaart van Jacob van Deventer uit 1550/60 Bron: Gelders Archief: [1551] - [1106], [Jacob van Deventer], Public Domain Mark 1.0 licentie
Hierbij is het goed om op te merken dat de vijver op de kaart door Jacob van Deventer niet precies de Fonteinvijver is zoals wij die tegenwoordig kennen. Volgens G.A. Kuyk loopt de Sint Jansbeek nu aan de andere kant van de vijver. Kuyk legde over de kaart van Jacob van Deventer uit 1550/60 zijn eigen schets van de toestand in 1908, die in stippellijn is uitgetekend.
Schets Kuyk uit 1908 ten opzichte van 1550/60, Bron: 1506 Kaartenverzameling Gemeente Arnhem 7670
Op de kaart van Kuyk ligt de Fonteinvijver, ongeveer zoals wij die nu nog kennen, meer naar het zuidoosten ten opzichte van de vijver uit 1550/60. Volgens de kaart van Kuyk zou het getekende gebouw dus niet ter hoogte van de huidige Fonteinvijver hebben gelegen, maar op de Kleine Weide, in de buurt van het voetpad. Daarbij bestaat de mogelijkheid dat het beginpunt van de zijweg naar het Zilveren Spijker op de kaart van Jacob van Deventer ter hoogte lag van de huidige ingang van het tegenwoordige Park Sonsbeek, tegenover de Burgemeester Weertstraat. De weg in Sonsbeek loopt nu meer naar links dan de rechte weg op de kaart, maar het is mogelijk dat die hetzelfde vertrekpunt heeft.
Uit onderzoek naar gevonden muurresten van het Gulden Spijker bleek dat deze zo’n acht bij acht meter was. En in de hierboven geciteerde getuigenis van de zuster van het Sint Agnietenklooster werd het Zilveren Spijker ook wel de ‘cleynen spycker’ genoemd. Dit doet vermoeden dat het Zilveren Spijker dus niet groter was dan acht bij acht meter. Een voorzichtige inschatting op basis van de gevonden gegevens en de schets van Kuyk, suggereert dat het Zilveren Spijker tussen het eiland in de Fonteinvijver en de zijingang van Park Sonsbeek in stond, op of naast het voetpad.
Aan de hand van de gevonden bronnen weten we nu ook meer over de opeenvolgende eigenaren van het Zilveren Spijker. Zo blijkt uit de getuigenis van de zuster van het Sint Agnietenklooster dat hertog Karel het Zilveren Spijker heeft laten bouwen. Dat moet in elk geval na zijn aanstelling als hertog in 1492 zijn geweest. In 1524 verbouwde hij het Gulden Spijker en wellicht dat de bouw van het Zilveren Spijker ook rond deze tijd plaatshad. Hertog Karel stierf in 1538. In 1541 werd het Zilveren Spijker uit de erfenis van hertog Karel overgedragen aan Steven van Ruytenborch. Bij zijn overlijden in 1544 ging het over op zijn weduwe Agnes van Leeuwenbergh, die het Zilveren Spijker in elk geval beleende aan Joost Sasbout in 1545 en aan Arnt Sasbout in 1547.11 Via haar testament ging het Zilveren Spijker in 1562 over op de kinderen van haar schoonzus Judith van Ruytenborch, waardoor Judiths man Gielis (Jelis Jacobs) Pieck beheerder werd. De koopakte uit 1564 onthult dat Pieck na de dood van Judith van Ruytenborch het Zilveren Spijker verkocht aan Frederick Boetzell en zijn vrouw. Dit huwelijk was overigens niet geheel liefdevol. In 1569 kwam het zelfs tot een handtastelijke ruzie waarover later in de rechtszaal werd getuigd dat Boetzells vrouw Margriet hem toeriep:
‘Nempt ghij een mess end ick een mess end stoet mij dat hart aff offt ick wilt U doen’, waarom Frederick gelachen, zeggende dat het narrewerk scheen te zijn en dat zij daarmede op zou houden om geen oorzaak te geven haar op de mond te slaan en dat de vrouw van scheldwoorden niet op heeft willen houden, zo dat Fredrick haar met een hand op de mond geslagen en een korte tijd heeft de vrouw met een stoel tot Frederick ‘aen geferdt’ en tot hem in geslagen, zo dat Frederick haar met de hoofde heeft genomen en haar op de aarde nedergelegd en dat zij niet gezien enige kwetsuren of wonden, die haar geslagen zijn geworden.14
Een jaar later, in 1570, verkochten Frederick Boetzell en zijn vrouw Margriet het Zilveren Spijker aan Willem van Poelwijck, die burgemeester van Arnhem was en stierf in 1575. In 1576-77 was zijn weduwe Catharina van Braeckel verwikkeld in een rechtszaak om zijn erfhuis; het is echter niet bekend of het Zilveren Spijker deel uitmaakte van de boedel.15 Willems zoon Henrick van Poelwijck (1550-1625), zijn mogelijke erfgenaam, was schepen van Arnhem. Over het Zilveren Spijker in zijn tijd zijn nog geen bronnen gevonden, en daarom kan ik nog niet vaststellen wat er na Willem van Poelwijck met het Zilveren Spijker is gebeurd. Dat vraagt nog verder onderzoek.
????-1538 Hertog Karel
1541-1544 Steven van Ruytenborch
1544-1562 Agnes van Leeuwenbergh
1562-1564 Gielis (Jelis Jacobs) Pieck
1564-1570 Frederick Boetzell
1570-157? Willem van Poelwijck
Verschenen in Arnhems Historisch Tijdschrift, maart 2022
Wat is er met het Gulden Spijcker op het eiland in Sonsbeek gebeurd?
Hoe is de Syp ontwikkeld tot Kasteel Zypendaal?
Wandeling langs de historie van de Sint-Jansbeek (Sonsbeek-Zypendaal)
Hoe is Park Sonsbeek ontstaan?
1 B. Olde Meierink en E. Storms-Smeets, ‘Transformatie en nieuwbouw. Adellijke en burgerlijke buitenplaatsen in Gelderland (1609-1672)’, in: Y. Kuiper en B. Olde Meierink Buitenplaatsen in de Gouden Eeuw. De rijkdom van het buitenleven in de Republiek (Hilversum 2015) 178-207, aldaar 200.
2 C. Schulte, ‘“De Soete Ruste van een aangenaam Buijtenleeven”. De familie Brantsen en haar buitenplaats Zypendaal in Arnhem’, in: Arnhem de Genoeglijkste 29 (2009), p. 138-157.
3 A.J.C. Kremer, ‘Tusschen Steenstraat en Broek’, in: Arnhemse Courant, 26 september 1887.
4 Gelders Archief (GldA), Huis De Cannenburg, 0407, inv.nr. 92.
5 GldA, Brieven van en aan het Kwartier van Veluwe, 0124, inv.nr. 983, folio 429.
6 GldA, Hof van Gelre en Zutphen, 0124, inv.nr. 4928, procesdossiernummer 1553/27.
7 Utrechts Archief, Archieven bewaard bij het stadsbestuur van Utrecht, behorende aan de stad (Bewaarde archieven II), 709, inv.nr. 2200.
8 GldA, Schepensignaat, 1423-1695, 2003, ORA Arnhem, inv.nr. 400, folio 76r.
9 GldA, Schepensignaat,, inv.nr. 399, folio 87ar-89r.
10 GldA, Schepensignaat, inv.nr. 399, tussen 81v-82r.
11 J. Sloet, Register op de Leenaktenboeken van Gelre en Zutphen (Gouda 1917), 5a, p19.
12 G. van Hasselt, 1790, Kronijk van Arnhem, (Arnhem 1790), p. 185-186.
13 G.A. Kuyk, ‘De geschiedenis van het landgoed Sonsbeek bij Arnhem’, in: Bijdragen en Mededelingen Vereniging Gelre 18 (1914), p. 85-119.
14 GldA, Regesten, 2003, inv.nr. 401, folio 21v.
15 GldA, Schepensignaat, inv.nr. 402, folio 247r.