KADERTEKST | Chayah Godschalk-Visser
Hoewel vrouwen na de eerste feministische golf (1850-1940) onder meer hun stemrecht hadden vrijgevochten, waren getrouwde vrouwen nog tot 1956 ‘handelingsonbekwaam’. Volgens de wet was de vrouw ondergeschikt aan haar man.
Dit betekende dat een vrouw zonder toestemming van haar man geen kleding of apparatuur mocht kopen, niet op reis mocht, geen verzekeringen mocht afsluiten of bankrekening mocht openen. Een getrouwde vrouw hoorde niet buitenshuis te werken; op de dag van haar huwelijk werd ze ontslagen. Ze mocht zelfstandig boodschappen doen, maar geld opnemen moest ze doen met een machtiging van haar man. Haar rol was die van huisvrouw en moeder, maar ze had geen zeggenschap over de opvoeding van haar kinderen. Met instemming van haar man mocht ze wel werken, maar al haar loon moest ze bij hem inleveren.
Het idee dat mannen werken en vrouwen bij de kinderen blijven is nu al een beetje achterhaald, maar is lange tijd het algemene gedachtegoed geweest. Hoe kwam dit idee er eigenlijk in?
De wet handelingsonbekwaamheid werd in 1804 door Napoleon ingevoerd. Hij zei dat iedere gemeenschap een leider nodig heeft en dat het in de natuur van de man ligt om de vrouw te overheersen. Hij stelde dat de vrouw niets meer was dan een slaaf die voor voortplanting moest zorgen.
Dit idee werd versterkt tijdens de Industriële Revolutie. Voordat alles met machines werd gedaan werkten mannen en vrouwen gewoon samen. Ze runden samen een winkel of deden zwaar werk op de boerderij. Het was dan ook normaal dat vrouwen in fabrieken aan de slag gingen. Maar fabriekseigenaren wilden geen arbeider missen wanneer een zwangere vrouw verlof nodig had. Ze ontsloegen vrouwen zelfs wanneer ze zwanger raakten. Met behulp van marketing schepten ze het idee dat fabriekswerk te gevaarlijk was voor (zwangere) vrouwen, dat het zware werk voor mannen was weggelegd. En dat de plek van de vrouw bij de kinderen thuis was.
Interessant daarbij is dat toen de Eerste Wereldoorlog begon en in bijvoorbeeld Frankrijk de mannen in dienst moesten, het de vrouwen waren die het 'mannenwerk' oppakten en vier jaar lang de maatschappij draaiende hielden. Bij terugkomst namen de mannen het werk weer over en zouden vrouwen het werk niet aankunnen. Hetzelfde gebeurde tijdens de Tweede Wereldoorlog: na de oorlog moesten de vrouwen weer opzij, dus werd de huismoeder als hoogste goed gepromoot, zoals we dat beeld kennen uit de jaren 50.
In 1956 werd na de motie van Corrie Tendeloo, die doordat zij niet getrouwd was een ‘onvolkomen mens’ werd genoemd, de wet handelingsonbekwaamheid afgeschaft. Op 1 januari 1957 trad de wet op afschaffing van handelingsonbekwaamheid, de Lex-Van Oven, in werking.
Dit gaf onder meer de aanleiding tot de tweede feministische golf (1965-1985). Tien jaar later vochten feministen hun zelfbeschikkingsrecht vrij. Doordat de vrouw kon werken en studeren, werd ze minder afhankelijk van de man. Ook de pil speelde hierin een grote rol; ze kon nu het krijgen van kinderen uitstellen, waardoor ze veel meer bewegingsvrijheid had. De relatie tussen man en vrouw werd steeds meer gelijkwaardig en tot op de dag van vandaag is dit een lopend proces.
De vrouw die het opnam tegen Keizer Karel V
Veranderende schoonheidsidealen