Interview gepubliceerd in Harderwijk 1940-1945 | Chayah Godschalk-Visser
Twee vriendinnen uit Hierden willen hun beleving van de Tweede Wereldoorlog met ons delen. Deze dames van 83 en 88 jaar groeiden tijdens de bezetting op.
Het leeftijdsverschil tussen hen zorgde ervoor dat ze de gebeurtenissen op verschillende manieren hebben beleefd. 75 jaar later vertellen zij hun verhaal.
Nellie was 8 jaar toen Harderwijk en Hierden door de Duitsers werden bezet. Zij woonde met haar ouders en drie broers vlak achter de straat van Joukje.
Joukje was 13 jaar en de jongste van vijf meiden.
Op 10 mei 1940 vielen de Duitsers onaangekondigd Nederland binnen. Wat herinnert u zich nog van die dag?
Joukje: ’s Ochtends vroeg werden we gewekt door een buurvrouw. Ze vertelde mijn moeder dat de oorlog was begonnen en we
moesten ons direct buiten verzamelen. We hoorden op de radio over de gebeurtenissen in het land. Dat was erg beangstigend.
Nederland is in totaal vijf dagen in oorlog geweest met Duitsland. Op 15 mei 1940 gaf Nederland zich over en sindsdien werd het land door de
Duitsers bezet. Waaraan merkte u dat u niet vrij was?
Nellie: We waren nooit veilig. Er kwamen regelmatig gevechtsvliegtuigen overvliegen. Na enige tijd wisten we uit ons hoofd wat voor soorten er waren en we gaven ze
zelfs namen. Er werden er ook veel neergeschoten, de hemel lichtte dan op.
Joukje: Verdwaalde kogels konden veel schade aanrichten. Een gezin uit de buurt was gezellig kerst aan het vieren. Ze zaten
aan tafel en het jonge dochtertje was enthousiast aan het zingen. Plotseling schoot er een kogel door het raam en het kindje werd geraakt. De kogel was afkomstig van een vliegtuig dat de Stelling
Hase in Harderwijk beschoot. Het arme meisje overleefde het niet. Erg verdrietig!
Nellie: Overal langs de weg zaten gaten in de grond. Eenmansgaten heetten die. Op je hurken zat je beschermd
tegen
vliegtuiggeschut dat horizontaal langs de grond ging. We hadden ook schuilkelders achter het huis, waar we ’s nachts soms urenlang moesten wachten tot het weer stil
was.
Joukje: Mijn zus, die toen zwanger was, stond een keer buiten toen er ineens een vliegtuig overkwam. Ze kon niet op tijd weg
komen, dus redde ze zichzelf door om een boom met het vliegtuig mee te lopen. Een andere keer na vuurgevechten vond ik een grote ijzeren bomscherf in de muur van ons huis. Er kon altijd iets
gebeuren, maar ik was eigenlijk nooit bang.
Nellie: Nou, ik wel!
Joukje: Ik maakte er altijd maar een spelletje van. Als er bijvoorbeeld weer eens razzia was, werden de kinderen naar het woud
gestuurd om bosbessen te plukken. Daar speelden we met pijl en boog, met vergieten als helmen op ons hoofd. Alsof niets ons raken kon.
Nellie: We praatten thuis ook niet over wat er gebeurde. Als je ernaar vroeg, kreeg je toch geen antwoord. We gehoorzaamden en vroegen nergens naar. Dit was
normaal, dit was onze jeugd.
Wat heeft het meest indruk op u gemaakt?
Joukje: Het geheimzinnige. Van een mevrouw in Harderwijk moest ik eens een pakketje naar het station brengen. Ik moest het
afgeven aan een meisje met een zakdoek in haar hand, maar ik mocht niets zeggen, zelfs geen gedag. Ik kan me het meisje van twintig jaar nog zo voor de geest halen, met haar donkerblauwe jas en
zwarte haar. Ik heb gedaan wat de vrouw zei, zonder er ooit achter te komen wat er in het pakketje zat. In die tijd gehoorzaamde je gewoon en je sprak er thuis ook niet over.
Thuis sprak je eigenlijk nergens over. Mijn vader zag een keer een Duitse auto geparkeerd met een zendapparaat achterop. Hij heeft dat apparaat gestolen en naar
huis gebracht. Ik mocht er niet naar vragen of over praten.
Die nacht werd het opgehaald door de ondergrondse. Toen was ik wel angstig, want ik besefte: als mijn vader gepakt
werd, zouden de Duitsers geen genade hebben. Zij waren meedogenloos. Onze dokter uit het dorp protesteerde toen soldaten zijn fiets in beslag wilden nemen. Hij had
namelijk een vergunning om die fiets te houden. Ze schoten hem ter plekke dood en een verdwaalde kogel doodde ook de melkboer, die er toevallig achter stond.
Je moest altijd op je hoede zijn. Toen we mijn overleden grootmoeder gingen begraven kwam er plots een vliegtuig over. Die schoten op alles wat bewoog en zo'n hele
optocht zouden wel eens als vijandig kunnen worden aangezien. Dus iedereen sprong in de greppel en bleef stokstijf liggen. Ik zie de kist nog staan – eenzaam op die weg. Maar het vliegtuig vloog
gewoon verder. We waren net op tijd.
Nellie: Alles was op de bon. Je moest uren in de rij staan om iets te krijgen. Soms stonden er nog maar drie mensen voor je en dan was het op. We hadden geen suiker
en weinig zout. Maar omdat we het niet breed hadden waren we inventief. 's Avonds maakten we licht door een fiets op de kop te zetten en de pedalen te draaien. Of we deden olie in een jamblikje
met een lont erin. Maar moeders was maar wat zuinig met de olie!
Wat het meest indruk op mij heeft gemaakt was de armoede. Ik herinner me nog dat vijf Amsterdamse jongens door hun ouders werden weggestuurd omdat er geen eten meer
was. Ze waren vanuit Amsterdam helemaal hierheen gelopen en mochten in het kippenhok slapen. Ze zijn zes weken gebleven. Later kregen we een meloen als dankbetuiging. We aten het niet op, omdat
we dit fruit niet kenden.
We verbouwden wel zelf onze groenten. Mensen die op hongertocht langs ons huis kwamen, mochten bij ons op het stro slapen en ze kregen een warme maaltijd. De
volgende dag gingen ze dan verder, met oude kinderwagens of op gammele fietsen. Ze reisden tot over de IJssel om
voedsel te halen, maar vaak werden ze opgewacht door Duitsers die het hen weer afnamen. Onderling werd er ook gestolen, dus veel mensen kwamen met lege handen terug. Dat was schrijnend om te zien.
Op 18 april 1945 werden Harderwijk en Hierden bevrijd. Wat herinnert u zich nog van de bevrijding?
Nellie: In Harderwijk was het feest, maar het ging er hard aan toe voor de opgepakte Duitsers en NSB'ers. Ook voor de 'moffenmeiden', maar de rijke meisjes werden
minder hardhandig aangepakt dan de arme. Die werden kaalgeschoren. Dat vond ik wel heel erg.
Joukje: In Hierden waren we de hele dag al aan het wachten op de Canadezen. Uiteindelijk kwamen de tanks binnen rijden en dit
keer waren het de Duitsers die opgejaagd werden. Overal zag je ze rennen, ze probeerden nog om te vluchten. Sommigen stalen fietsen om weg te komen, anderen drongen woningen binnen om zich te
verschuilen. Ik werd nog bijna aangereden door twee soldaten op een motor. Dat waren de laatste Duitsers die ik heb gezien.
Waaraan merkte u dat u vrij was?
Nellie: We konden weer zorgeloos over straat. Er kwam veel kleding uit Amerika. Daar moest je snel bij zijn, anders waren de betere stukken al vergeven. Ook werd er
voedsel uitgedeeld. Voor het eerst in mijn leven at ik biscuits met nootjes en witte brood. Dat was toch wel zo lekker!
Joukje: Ik voelde wel een leegte. Alles wat ik kende was veranderd en ik moest opnieuw mijn draai vinden. Mensen die eerder
over de vloer kwamen, zag je ineens niet meer. In de oorlog waren armen en rijken gelijk, maar nu werd er weer verschil gemaakt. De oorlog was voor ons voorbij, maar de armoede nog niet. Mensen
sliepen nog steeds in kleine kamertjes, zelfs in kippenhokken. Ik was wel even gedesillusioneerd.
Nellie: Ik voelde helemaal geen leegte. Ik was vrij.
*Namen zijn gefingeerd.